Boontjes, tomblik, poezeknab, afap
Halfje volkoren.
Achterop, voeten op de stepjes, achter de fietsende rug naar huis vanaf de bakker met het halfje bruin voor tussen de middag op schoot, één hap van de warme korst, mag het? – zeiden we kapje of kontje? – en dan dwars door de korst met mijn vinger en graven naar het warme zachte brood. De verwaaide stem vanuit de hoogte: laat je nog wel wat over?
Want hoc est enim. Beatus ille, cave canem, ablabs.
Memento mori. Vrijdag ortho en neef Piet begraven, 88, [#hoezathet – zoon van zus van vader van je vader. Van de lammetjes]. Achter je rug zet de dood zijn tanden in je leven.
Maar nu eerst een nog warme korst met dik hagelslag.